In het blubbertakkenbos
Hangen alle blaadjes los
Nog even en ze vallen naar beneden
Een hele blubbertakkentros
Valt in het blubberzakkenmos
Waar net de blubberbeesten blubberdingen eten
En als de blubberbeesten schrikken
Gaan ze er blubberig van hikken
Ze vallen in een blubberstruik
Op hun grote blubberbuik
En hun buik die zegt dan bloep
Dat geeft een grote blubbertroep
Maar dan zitten ze wat later
Lekker aan de blubbersoep
Heb jij ook gezien
Hoe de bomen er vandoor gingen
Ze wilden niet meer blijven staan
Ik zag ze met z’n allen
Over de sloten springen
Ze zijn nu naar de maan gegaan
En de maan die is nu groen
Er is niks meer aan te doen
Het is nu veel te laat
Voor grote mensen praat
De mensen zijn geschrokken
In hun betonnen blokken
De aarde is nu kaal
Het is een groot schandaal
Heb jij ook gezien
Hoe de vogels met ze mee gingen
Ze moesten achter hun nesten aan
Ik zag ze met z’n allen
Over de wolken springen
Nu zijn ze ook al naar de maan
En de maan die is nu groen
Maar ik wil er wat aan doen
Het is toch niet te laat
Voor kleine mensenpraat
We moeten ze gaan roepen
Weg met stenen stoepen
De mensen zullen beven
Hier moeten bomen leven
Dappere dirk, onze stoere held.
Is weer op zoek naar draken
Hij krijgt van de koning al zijn geld
Als hij die draken zal raken
Dus heeft hij snel zijn paard gepakt
Al moest daar eerst de band van geplakt
En nu zullen de draken gaan kraken
Want dappere dirk is niet bang
Ook al is een draak wel tien meter lang
Ook al heeft hij zeven koppen
Voor dappere dirk zal hij moeten stoppen
Dappere dirk, onze driewielerheld.
Domme domme domme Doortje
Heeft haar vingers weer bezeerd.
Kijk ze daar nou toch staan huilen.
Heeft ze nog altijd niet geleerd.
Dat je niet met deuren spelen moet.
Dat iemand die dan wel eens dicht doet.
Domme domme domme Doortje
Blijf toch van dat stomme deurtje.
Kareltje was een heel gemeen ventje
Hij trok graag de vleugels van vliegen uit
Hij vondt het leuk om met de poes te gooien
En kneep heel vaak de hond in zijn snuit
Kareltje was een heel gemeen kereltje
Hij schopte zijn broertje zo vaak als hij kon
Hij vondt het prachtig om zijn zusje te pesten
Hij was het ook altijd die begon
Kareltje was een heel gemeen jongetje
Hij maakte van iedereen het speelgoed kapot
Hij gooide altijd alle spelletjes om
En zeker als hij het niet won
Maar eigenlijk was Kareltje gewoon boos
Omdat niemand hem ooit lief vond
Hij kroop in zijn eigen denkdoos
Waar “GEMENE JONGEN”op stond
Hipstip de huismus heeft zijn vrouwtje gevonden
Je had moeten zien hoe zijn vleugels stonden
Met al zijn veren recht overeind
En met een diepe buiging
Hipte Hipstip rond haar heen
Maar het vrouwtje hipte voor hem weg
Hipstip de huismus had weer pech
Toch hield Hipstip dapper vol
Het vrouwtje bracht zijn hoofd op hol
Hipstip bleef maar rondjes maken
En nu met luid gekwetter
Hij leek wel tien keer vetter
Dit leek het vrouwtje wel te raken
Nu vond zij hem een spetter
En Hipstip tjilpte het van de daken
Nu konden ze samen jonkies maken
Eerlijk waar
Zo gaat het ieder voorjaar
Dan doen alle Hipstippels raar
Kijk er maar eens zelf naar.
Volgend jaar.
Ik moet zo plassen, moet zo plassen
Maar er zit al iemand op
Ik moet hier wachten bij de jassen
Ik hou mijn plas zo moeilijk op
Ik kan er niet meer stil van staan
Straks heb ik het al in mijn broek gedaan
“Hé daar binnen schiet nou op”
“Laat mij toch ook eens gaan”
Al om zes uur in de morgen, liep Japie naar de zee.
Hij klom over alle bergen, nam zijn kleine beertje mee
Hij zag wolken boven wolken.
Zag de Oceanen kolken.
Hij lag helemaal in een deuk.
Want alle schelpen lachten zo leuk.
Even later was hij ridder.
Met zijn eigen zandkasteel.
Japie was de Heer en Meester.
Als zwaard had hij een bezemsteel.
“Beer, sluit de poort, er spoelen boeven aan.”
Maar hoe beertje ook probeertje
Die boevengolven waren met teveel.
En zo zat ridder Japie
Al heel snel zonder kasteel.
In het bovenste vak
van onze keukenkast
daar weet ik een grote trommel staan
En als ik dan
Een keukenstoel pak
Dan kan ik die trommel net aan
Dan ben ik zo benieuwd
Wat er nu weer in zal zitten
Snel maak ik hem dan open
En pak er koekjes uit
En als ik dan geluk heb
Heeft niemand iets gezien
Want ik doe dat altijd stiekem
Soms pak ik er wel tien
In het bovenste vak
van onze keukenkast
daar staat alweer die trommel
en ik heb niks gedaan.
In het paleis van Koning Kippevel
Is het toch zo warm
De kachels staan er altijd aan
Je zou er van naar buiten gaan
Maar als je dan de deur uit wilt
Is het de koning zelf die gilt:
“DEUREN DICHT”
Dag lieve tovenaar
Wilt u iets voor mij doen
Wilt u iets voor mij toveren
Zou u dat willen doen
Ik ken een meisje
Met een grote wens
Zij wil het allerliefste
Twee vleugels op haar rug
Dan zou ze kunnen vliegen
Vliegen door de lucht
Vliegen als een vogel
In zijn vogelvlucht
Ze hoeft niet van die grote
Vleugels op haar rug
Gewoon twee hele kleintjes
Dus tover ze maar vlug
Want ik wil haar wel zien vliegen
Vliegen door de lucht
Vliegen als een vogel
In vogelvlucht
Ergens bovenaan daar op de maan
Daar heeft een mannetje zijn huisje staan
Erg groot is het huisje niet
Maar het mannetje is toch tevreden
Want weet je waar hij het meest van geniet
Hij kijkt het liefst naar ons hier beneden
Dan ziet ie hele mooie blauwe zeeën
En lange slierten wolkenfeeën
Hij ziet de Noordpool en de zuidpool
Maar hij ziet ook mijn bedje staan
En als hij ziet wie er dan in ligt
Wordt er een droom op mij gericht
Dan zie ik hele mooie blauwe zeeën
En lange slierten wolkenfeeën
Ik zie de Noordpool en de zuidpool
En ik zie ook mijn bedje staan
Ik zie mezelf naar boven kijken
Ik zie me kijken naar de maan
Ik zie er duidelijk een mannetje staan
Die heel hard naar mij staat te zwaaien
En als ik terugzwaai hoor ik hem zacht
Ik hoor heel zacht
dat hij naar me lacht
Ik heb vannacht gevochten
Gevochten met een monster
Ik heb hem op zijn gele oog gemept
Hij wilde mij wel pakken
Maar ik was toch veel sterker
Ik heb zijn blauwe poten uitgerekt
Hij probeerde mij te bijten
Met zijn groene tanden
Ik trok hem aan zijn pimpelpaarse staart
Hij graaide naar mijn benen
Ik trapte op zijn tenen
Ik trok hem aan zijn lange rode baard
Want ik ben niet bang voor monsters
Want ik ben toch veel sterker
Ze zullen leren dat ze mij niet moeten pesten
Want ik ben niet bang voor monsters
Zelfs niet van de beste
Laat ze niet naar mij toe komen
En vooral niet in mijn dromen
gemaakt met de tekeningen van de ateliermiddagen van de Paersacker school in Best.
Het is een WORK IN PROGRESS
Kijk dus regelmatig hoe het zich ontwikkeld.
Ik pak de reus bij zijn reuzeneus
Ik trek de trol aan zijn trollebol
Ik duw de heks gewoon van haar bezem
En alle spoken laat ik spookverhalen lezen
Nee, ze maken mij niet bang
Want ik ken ze allemaal al lang
Ik heb er allemaal al van gelezen
Dus ik weet hoe je dat met ze doet
Ik mep de draak op zijn drakekaak
Doe wat ik wil met de krokodil
Ik laat de haaien rondjes draaien
En alle tovenaars lap ik aan mijn laars
Ze maken mij toch niet meer bang
Want ik ken ze allemaal al lang
Ik heb er allemaal al van gelezen
Ik weet echt wel hoe dat moet
Ben jij er ooit een tegengekomen dan ?”
Ik geloof er toch niks van
Je hebt er zeker ook al van gelezen
En nu ben je net als ik een beetje bang
Van onder boven
Van achter voor
Van binnen buiten
Van tussendoor
Van links van rechts
Van ver naar achter
Van heel erg hoog
Van Regenboog
Daarin daarop
Daarbij daartussen
Daarvan daaraan
Daar onderaan
Omdat daarom
Daarmee daarover
Vandaar doordat
Daar is de schat
In de tovertuin van toen
Vliegen kleine vlindermensjes
Ze hebben allemaal wat te doen
Ze kennen al je kleine wensjes
In de tovertuin van toen
Kunnen ze alles voor je doen
Je zegt gewoon, en toen
En toen…
Er was eens een jongetje
Dat maakte een mooi sprongetje
Er was eens een meisje
Dat zong een heel mooi wijsje
Er waren eens twee kindjes
Dat waren dikke vrindjes
Ze liepen samen zij aan zij
En lachten blij naar mij